1986-1990
Inventarisatieonderzoek 1986-1990
In de eerste 5 jaren van het onderzoek is een groot gebied rond Lichtenvoorde jaarlijks systematisch geteld op steenuilen. Hieraan verleenden, verspreid over de jaren, 11 tellers hun medewerking. Als begrenzing hielden zij de zogenoemde atlasblokken aan, blokken met een oppervlakte van 25 km2. Het kerngebied werd gevormd door de vier atlasblokken rond Lichtenvoorde, een gebied dus van 100 km2.
In de 5 getelde jaren bleken de aantallen en dichtheden redelijk constant. Alleen in het beginjaar 1986 zijn er minder steenuilen geteld, maar dat kan komen doordat dit het opstartjaar was en de tellers nog ervaring moesten opdoen. Ook kan meegespeeld hebben dat het voorjaar van 1986 vooraf werd gegaan door de sneeuwrijke en strenge winter van ‘85-’86, die mogelijk een zware slag aan de populatie had toegebracht.
In de beschreven telperiode varieerde het aantal steenuilenterritoria in dit 100 km2 grote gebied tussen 130 en 180. In onderstaande tabel zijn per atlasblok en voor het totale onderzoeksgebied de dichtheden per km2 over de onderzoeksjaren weergegeven.
Atlasblok |
1986 |
1987 |
1988 |
1989 |
1990 |
41-13 Zieuwent |
1,32 |
1,60 |
2,04 |
2,12 |
1,88 |
41-14 Lievelde |
1,12 |
1,28 |
1,68 |
1,48 |
1,68 |
41-23 Harreveld-Heelweg |
1,60 |
1,64 |
1,48 |
1,40 |
1,52 |
41-24 Barlo-Bredevoort |
1,44 |
2,00 |
1,84 |
2,04 |
2,12 |
Gemiddelde dichtheid over het totale onderzoeksgebied (100 km2) |
1,32 |
1,63 |
1,76 |
1,76 |
1,80 |
Dichtheden (aantal steenuilenterritoria per km2) per atlasblok en over het gehele onderzoeksgebied.
Kijken we gedetailleerder naar de dichtheden uit die onderzoeksperiode, dan zien we binnen het gebied grote verschillen. De meeste kilometerhokken (een hok van 1 km2) met geschikt leefgebied voor steenuilen herbergden minimaal 1 broedpaar. Maar de dichtheid kon per kilometerhok oplopen tot wel 5 of in een enkel geval zelfs 6 territoria. De hoogste dichtheden vonden we in delen rondom Zieuwent, Harreveld en Heelweg, nabij Lievelde en in Barlo. Steevast zijn dit gebieden met een hoge dichtheid aan erven, waardoor er relatief veel geschikt leefgebied voor de steenuil beschikbaar was.
De verspreiding van de steenuil rondom Lichtenvoorde in 1986-1990 (klik hier).
Het verspreidingskaartje laat weliswaar het beeld zien van de onderzoeksperiode uit 1986-1990, maar dat geeft in grote lijnen nog steeds de actuele verspreiding weer. Uit het kaartje blijkt dat de steenuil niet regelmatig verspreid in het gebied voorkomt. Duidelijke concentraties vinden we in het oude ontginningslandschap rondom de kerkdorpen Zieuwent, Harreveld, Lievelde en Vragender, waar we relatief veel boerderijen aantreffen. In de onderzoeksperiode lag de steenuilendichtheid daar circa 3 maal zo hoog (2,12 territoria/km2 in 1986) als in de jonge ontginningslandschappen (0,62 per km2 in 1986). Die laatste landschappen omvatten het droge en het vochtige (heide)ontginningslandschap, op de kaart te herkennen aan gebiedsnamen eindigend op broek, goor en veen (nat), en veld en heide (droog). In die jonge ontginningslandschappen is bebouwing schaarser en daar vinden we bovendien de voor steenuilen ongeschikte grotere bospercelen (ontginningsbossen), zoals de Besselinkschans in het Vragenderveld. Een ander voorbeeld is het Lievelderbroek, waar vanwege het oorspronkelijk natte karakter over grote oppervlakten boerenerven ontbreken. Ook anderszins geschikt steenuilenleefgebied in de vorm van rijen knotwilgen of elzensingels (nestholten!) op perceelsscheidingen komen in deze jonge ontginningslandschappen niet (meer) voor. Veel van deze landschapselementen waren al gesneuveld bij ruilverkavelingen in de periode voor de start van het onderzoek in 1986. Steenuilen ontbreken dan ook in grote delen van de jonge ontginningslandschappen. Uit ons veldwerk na 1990 bleek overigens dat enkele nieuwe ruilverkavelingsboerderijen in de jonge ontginningslandschappen in latere jaren wel bezet waren door steenuilen, zoals De Riette ten zuiden van Harreveld.